hunner

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hun·ner
Woordherkomst en -opbouw

Persoonlijk voornaamwoord

hunner

  1. (verouderd), genitief van derde persoon meervoud van zij
    • Hij liet één hunner het woord voeren. 

Bezittelijk voornaamwoord

hunner

  1. (verouderd), genitief enkelvoud vrouwelijk van derde persoon meervoud: hun
    • Dit is het gevolg hunner vernedering. 
  2. (verouderd), genitief meervoud van derde persoon meervoud: hun
    • Dit is het land hunner vaderen. 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

57 % van de Nederlanders;
37 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be