humanist

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hu·ma·nist
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord humanist humanisten
verkleinwoord humanistje humanistjes

Zelfstandig naamwoord

humanist m

  1. (filosofie) aanhanger van het humanisme
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen