hulpkracht

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hulp·kracht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hulpkracht hulpkrachten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de hulpkrachtv / m

  1. iemand die helpt in de huishouding
     Wel kregen twee mensen zuurstof toegediend: een bewoonster en een hulpkracht. Zij hoefden niet mee in de ambulance.[2]
  2. iemand die tijdelijk helpt bij het vervullen van een taak
     Het bedrijf werft momenteel personeel voor het Eibergse filiaal, onder meer een verkoopmedewerker, hulpkracht en vulploegmedewerker.[3]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. hulpkracht op website: Etymologiebank.nl
  2. Bronlink Weblink bron
    Ron Hemmink
    “Pannetje te lang op vuur: woning in woonzorgcentrum Hengelo vol rook” (26-09-2017), Tubantia
  3. Bronlink Weblink bron
    Peter Zandee
    “Big Bazar opent vestiging in Eibergen” (14-08-2019), Tubantia