huichelen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hui·che·len
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘veinzen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1562 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
huichelen
huichelde
gehuicheld
zwak -d volledig

Werkwoord

huichelen

  1. inergatief veinzen, doen alsof
    • Zit niet te huichelen! 
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen