hou huis

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hou huis
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
huishouden

hou huis

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van huishouden
    • Ik hou huis. 
  2. gebiedende wijs van huishouden
    • Hou huis! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van huishouden
    • Hou je huis? 

Gangbaarheid