hotelreservering

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ho·tel·re·ser·ve·ring
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hotelreservering hotelreserveringen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de hotelreserveringv

  1. afspraak dat men later in een bepaald hotel kan verblijven
     Tevergeefs proberen we bij de openbare telefoons een hotelreservering te maken. Maar alle hotels zitten vol, of vragen woekertarieven. Een pas getrouwd Brits stel naast me wacht al anderhalf uur op een telefonische medewerker van Virgin Atlantic. De afgelopen week vierden ze hun huwelijk met een reis naar de Big Apple. "We zitten er een beetje doorheen en zijn toe aan het normale leven. Wel gelijk een goede test voor ons huwelijk", grapt de kersverse echtgenoot.[1]
     De politie vindt bij de huiszoeking bij Markus en Estrella onder meer twee vliegtickets naar Cuba en een hotelreservering. Maar belangrijker: ze komen erachter dat het stel een tweede huis heeft gehuurd, vlak bij het huis waar Babes werd vastgehouden. Daar treffen ze de Nederlandse zeventiger Elisabeth en Duitser Silvestre aan.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 17 oktober 2022 Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Een collectief gevoel van onrecht op JFK” (Maandag 19 april 2010), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 17 oktober 2022 Weblink bron
    Etienne Verschuren
    “Geraffineerd en gewetenloos: het verhaal achter het Spaanse horrorverpleeghuis” (Vrijdag 8 maart 2019), NOS