Naar inhoud springen

horzel

Uit WikiWoordenboek
Een paardenhorzel.
  • hor·zel
  • In de betekenis van ‘hoornaar; vliegsoort’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1180.[1]
  • erfwoord: Middelnederlands horsel(e), ontwikkeld uit Oergermaans *hursla-, door r/l-wisseling bij Indo-Europees *ḱr̥h₂sro- ‘hoornaar’, waartoe ook Latijn crābrō, Litouws širšė, širšuõ en Russisch šéršenʹ behoren.[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord horzel horzels
verkleinwoord horzeltje horzeltjes

de horzelv / m

  1. (tweevleugeligen) benaming voor een groep middelgrote tot grote, stevige, niet stekende vliegen uit de familie Oestridae op Wikispecies en waarvan de larven parasiteren op zoogdieren (paarden, runderen, schapen).
  2. (vliesvleugeligen) hoornaar
96 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[3]