horst

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • horst
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘roofvogelnest’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1547 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord horst horsten
verkleinwoord horstje horstjes

Zelfstandig naamwoord

de horstm

  1. (geologie) een hooggebleven of omhooggedreven stuk land omgeven door afgeschoven slenken
    • Deze horsten bestaan uit continentaal materiaal. 
  2. (biologie) het nest van een roofvogel
    • Een havik heeft daar zijn horst. 

Gangbaarheid

85 % van de Nederlanders;
64 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen