horeca

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ho·re·ca
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘bedrijfsgroep van hotel-, restauranthouders e.d.’ voor het eerst aangetroffen in 1940 [1]
  • Lettergreepwoord gevormd uit de woorden hotel, restaurant en café.
enkelvoud meervoud
naamwoord horeca
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de horecam

  1. (economie) de bedrijfstak die alle eet- en drinkgelegenheden en hotels omvat
    • De horeca is voor het overgrote deel rookvrij geworden. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen