hoortoestel
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands

Uitspraak
- Geluid: hoortoestel (hulp, bestand)
Woordafbreking
- hoor·toe·stel
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van hoor ww en toestel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hoortoestel | hoortoestellen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- apparaat dat slechthorenden helpt bij het waarnemen van geluid
- Al die schoenenzaken die failliet gaan - voor Specsavers is dat helemaal zo gek nog niet. Op „A1-locaties” in de winkelstraten komen ineens „panden van een mooi formaat” vrij voor de brillen- en hoortoestellenverkoper, zegt topman Remko Berkel. En, niet onbelangrijk, door de malaise in de detailhandel, die tot veel leegstand heeft geleid, valt nu beter te onderhandelen over de huur. „Met lagere huren is het net wat makkelijker om nieuwe winkels te openen.” [2]
Synoniemen
Hyperoniemen
Vertalingen
1. apparaat dat slechthorenden helpt bij het waarnemen van geluid
Gangbaarheid
- Het woord hoortoestel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "hoortoestel" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Barbara Rijlaarsdam 16 januari 2017
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be