hoogspringt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hoog·springt

Werkwoord

vervoeging van
hoogspringen

hoogspringt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hoogspringen
    • ... dat jij hoogspringt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hoogspringen
    • ... dat hij hoogspringt. 
    • Of je nu tennist, hardloopt of hoogspringt: je bent lid van een vereniging, gaat met anderen op wedstrijd, traint met elkaar, moedigt elkaar aan. [1]
    • Als middelmatig zouden we willen noemen het „Stack Milton Trio", dat wat hoogspringt on aan de rek werkt, maar niet beter dan de meesten van hun collega's; (…)  [2]

Gangbaarheid

Verwijzingen