hoogheid
Uiterlijk
- hoog·heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hoogheid | hoogheden |
verkleinwoord | - | - |
de hoogheid v
- aanzien, grootheid, majesteit
- (adel) iemand die een zeer hoge adellijke rang bekleedt
- Nadat zijne hoogheid gearriveerd was kon de plechtigheid beginnen. [1]
- Het woord hoogheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hoogheid" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be