hooggeleerd

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hoog·ge·leerd
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen hooggeleerd hooggeleerder hooggeleerdst
verbogen hooggeleerde hooggeleerdere hooggeleerdste
partitief hooggeleerds hooggeleerders -

Bijvoeglijk naamwoord

hooggeleerd [1]

  1. (wetenschap) predicaat voor hoogleraar
    • Dit heeft weinig van doen met onafhankelijke kennisvergaring. Bij dit soort hoogleraren lijkt de toga vooral te dienen om de agenda van anderen van wetenschappelijke glans te voorzien. Voor de buitenstaander is het onderscheid tussen een hooggeleerde pr-functionaris als de Groningse hoogleraar Jepma, die openlijk de gasindustrie dient, en een echte wetenschapper vaak moeilijk te zien. Immers, ook de gesponsorde hoogleraar treedt naar buiten als iemand aan wiens mening belang moet worden gehecht, omdat hij de titel professor draagt.[2] 
  2. (pejoratief) gezegd van iemand die denkt veel te weten
    • Hooggeleerd, toch ziende blind en horende doof[3]  
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Casper Thomas Marcel Metze 27 november 2014
  3. NRC Kees Groenendijk Ashley Terlouw 23 mei 2008