hoofdverpleegkundige

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

hoofdverpleegkundige van de operatiekamers
Uitspraak
Woordafbreking
  • hoofd·ver·pleeg·kun·di·ge
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hoofdverpleegkundige hoofdverpleegkundigen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de hoofdverpleegkundigev / m

  1. (medisch) (beroep) verpleegkundige die leiding geeft aan de andere verpleegkundigen van een afdeling
    • ` Maar op de afdeling waar ik laatst zat hadden ze iets nieuws: een sensor die reageerde op beweging. Dat ding hadden ze achter het bed van een kerel gezet, en als-ie zou bewegen, zou het alarm in het kantoortje afgaan. Die sensor werkte met drukverplaatsing of zoiets. Die nacht werd het systeem in gebruik genomen. Nou, het alarm is driemaal afgegaan, maar telkens als ik de kamer inging, bleek dat die vent niet had bewogen, de hele nacht niet. Bij de overdracht 's ochtends vraagt die hoofdverpleegkundige, die verantwoordelijk voor het alarm was en het zelf had geïnstalleerd: "En hoe bevalt het nieuwe systeem?" "Nou, dat bevalt niet zo best." "Nee?" "Nee. Het alarm is vannacht driemaal afgegaan, plus elke keer als ik de kamer binnenkwam."[1] 
    • Om acht uur word ik wakker gemaakt door een stem door de intercom naast mijn bed. Het is Gale, de hoofdverpleegkundige van de ochtenddienst, die me begroet en vraagt hoe het met me is. Ze vraagt me ook om mijn eigen metingen te doen (pols, temperatuur, zuurstofgehalte, bloeddruk), wat ik doe, en mijn temperatuur is 37.5 graden Celsius vanochtend. Al het andere is prima. Ik heb nog steeds hoofdpijn en voel me een beetje licht in het hoofd, dus neem ik wat paracetamol die ze voor me hebben achtergelaten vannacht.[2]  
Synoniemen
Hyperoniemen
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Valens, Anton
    Het boek ont 2012 ISBN 978-90-457-0473-9 pagina 101
  2. Dennis, Andy en Anna Simon
    Ebola van dichtbij 2016 ISBN 978-94-6153971-7 pagina 272 - 273