hoofdhuis

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

hoofdhuis
Uitspraak
Woordafbreking
  • hoofd·huis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hoofdhuis hoofdhuizen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het hoofdhuiso

  1. het belangrijkste gebouw van een groep gebouwen
     Haar woedende uitvallen moeten toen door de houten muren van het hoofdhuis op Jasnaja Poljana over de weiden hebben geschald.[1]
     Het thema is dit jaar 'Van Kasteel tot Buitenplaats'. Te zien is hoe kastelen na de middeleeuwen zijn veranderd in buitenplaatsen, met om het hoofdhuis heen tuinen, parken, vijvers, koetshuizen en oranjerieën. Onder de deelnemers zijn Slot Loevestein, het Muiderslot en het Kasteel van Breda.[2]
Synoniemen
Antoniemen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. “Het brilletje van Tsjechov : reizen door Rusland” (2014), Atlas Contact op Wikipedia, ISBN 9789045024875
  2. Bronlink geraadpleegd op 19 april 2022 Weblink bron “Tientallen kastelen zetten de deuren open” (28-05-2012), Tubantia