hoofdgast

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hoofd·gast
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hoofdgast hoofdgasten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de hoofdgastm

  1. belangrijkste gast
    • Toch bleven Malamud en Arlene tot zijn dood bevriend. „Als ik iets van je hoor, weet ik weer wie ik ben”, prees ze hem. Zij profiteerde dankbaar van zijn netwerk voor allerlei stages en studie (ze was overgestapt naar de psychiatrie) en leende ook geld van hem. Toen ze in 1979 trouwde, was Malamud een van de hoofdgasten op haar bruiloft. Later, toen hij stervende was, stond ze hem bij in aanwezigheid van zijn echtgenote. [1] 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. NRC Frits Abrahams 25 januari 2017
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be