honnigs

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hon·nigs
Woordherkomst en -opbouw

Bijvoeglijk naamwoord

honnigs

  1. partitief van de stellende trap van honnig
      Dat dacht je niet hé, dat er uit Cecile en het doodgewone Ciel zoo iets ‘honnigs’ en snoezigs viel te maken als ‘Cili’?[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 3 mei 2020 Weblink bron Brieven van een Haagsch meisje. in: De Hollandsche Lelie., jrg. 17 nr. 44 (27 april 1904), L.J. Veen, Amsterdam, p. 731