honkbalwedstrijd

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

honkbalverd waarop een honkbalwedstrijd wordt gehouden
Uitspraak
Woordafbreking
  • honk·bal·wed·strijd
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord honkbalwedstrijd honkbalwedstrijden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de honkbalwedstrijdm

  1. een honkbal spel met twee ploegen
    • Hij heeft een heel ander leven nu. Al tijden getrouwd. Dochtertje van zes. Maar hij gaat nog steeds zes keer per week van Den Bosch naar Amsterdam, waar hij speelt. Dat doe je niet als je het niet meer leuk vindt, zegt hij. Toch? De andere twee vinden er niet heel veel aan. Ze komen wel hoor, de belangrijke wedstrijden. Alleen niet elke week. Vindt hij prima. Die moeten doen wat ze zelf leuk vinden. Ook een lange zit, zo’n honkbalwedstrijd. Drie uur is geen uitzondering. Kan best saai zijn, vindt hij zelf soms ook. Zo’n pitchersduel als tegen Japan in de finale van de Honkbalweek in Haarlem dit jaar? Niets aan. Behalve als hij zelf een van die pitchers is natuurlijk.[2] 
Synoniemen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Frank Huiskamp 9 september 2016