honkballen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van honkballen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		honkballen			te honkballen
	toekomend		zullen honkballen			te zullen honkballen
voltooid	tegenwoordig		hebben gehonkbald			te hebben gehonkbald
	toekomend		gehonkbald zullen hebben			gehonkbald te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	honkballend		gehonkbald			ev. honkbal	mv. verouderd honkbalt	honkballe
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	honkbal	honkbalt	honkbalt	honkbalt	honkbalt	honkballen	honkballen	honkballen
verleden (o.v.t.)	honkbalde	honkbalde	honkbalde	honkbalde	honkbalde	honkbalden	honkbalden	honkbalden
toekomend (o.t.t.t.)	zal honkballen	zult/zal honkballen	zult/zal honkballen	zult honkballen	zal honkballen	zullen honkballen	zullen honkballen	zullen honkballen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou honkballen	zou honkballen	zou(dt) honkballen	zoudt honkballen	zou honkballen	zouden honkballen	zouden honkballen	zouden honkballen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gehonkbald	hebt gehonkbald	hebt/heeft gehonkbald	hebt gehonkbald	heeft gehonkbald	hebben gehonkbald	hebben gehonkbald	hebben gehonkbald
verleden (v.v.t.)	had gehonkbald	had gehonkbald	had gehonkbald	hadt gehonkbald	had gehonkbald	hadden gehonkbald	hadden gehonkbald	hadden gehonkbald
toekomend (v.t.t.t.)	zal gehonkbald hebben	zal/zult gehonkbald hebben	zult/zal gehonkbald hebben	zult gehonkbald hebben	zal gehonkbald hebben	zullen gehonkbald hebben	zullen gehonkbald hebben	zullen gehonkbald hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gehonkbald hebben	zou gehonkbald hebben	zou/zoudt gehonkbald hebben	zoudt gehonkbald hebben	zou gehonkbald hebben	zouden gehonkbald hebben	zouden gehonkbald hebben	zouden gehonkbald hebben