homostel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

homostel
Uitspraak
Woordafbreking
  • ho·mo·stel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord homostel homostellen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het homostelo

  1. (lhbt) twee mensen van gelijk geslacht die een liefdes relatie met elkaar hebben
    • Ook de mishandeling van een homostel in Arnhem maakte veel los. De rechter achtte niet bewezen dat de daders uit homohaat handelden en verzwaarde de straf niet. [1] 
    • Zoals bekend werd daar de rol van een homostel geschrapt omdat de ouders van een leerling, die Jehova’s Getuigen zijn, daar mogelijk bezwaar tegen zouden hebben. [2] 

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen