homoloog

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ho·mo·loog
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen homoloog homologer homoloogst
verbogen homologe homologere homoloogste
partitief homoloogs homologers -
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘overeenstemmend’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1824 [1]

Bijvoeglijk naamwoord

homoloog

  1. (medisch) overeenkomstig
  2. (biologie) (genetica) met dezelfde voorouder
Vertalingen

Gangbaarheid

68 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen