hofstad

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

het Binnenhof in de hofstad
Uitspraak
Woordafbreking
  • hof·stad
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hofstad hofsteden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de hofstadv / m

  1. de stad waar de regering is gevestigd
  2. een bijnaam voor Den-Haag de stad waar de regering van Nederland is gevestigd
    • In Zuid-Holland zijn de meeste lintjes uitgedeeld: 574 personen. In Noord-Brabant zijn 530 personen gedecoreerd en in Gelderland 351 personen. Den Haag is dit jaar voor het eerst sinds 2008 de 'lintjeshoofdstad' van Nederland. Vandaag krijgen 43 inwoners van de hofstad een lintje opgespeld. [2] 
    • In Den Haag ligt het hoofdstadion tijdens het EK, op de Sportcampus Zuiderpark. In het vrouwentoernooi spelen Jolien Sinnema en Laura Bloem hun groepswedstrijden in de hofstad. [3] 
    • Maar het voetbalfeest liep in Den Haag en Amsterdam totaal uit de hand. In de hofstad werd een motoragent door een joelende menigte belaagd, in Amsterdam werd vuurwerk gegooid naar agenten, in Rotterdam en Utrecht adviseerde de politie enige tijd om delen van de stad te mijden vanwege de verkeerschaos. [4] 
Synoniemen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
52 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen