hofhouding

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Sultan met zijn hofhouding
Uitspraak
Woordafbreking
  • hof·hou·ding
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hofhouding hofhoudingen
verkleinwoord hofhoudinkje hofhoudinkjes

Zelfstandig naamwoord

de hofhoudingv

  1. het geheel van personen waarmee een hoge wereldlijke of geestelijke machthebber zich omringt
    • Huwelijk er oorlog, behandelt de vijftien jaar na Juliana's studie tot haar terugkeer uit Canada. Onaangename jaren, omdat Juliana omwille van de dynastie gedwongen was een echtgenoot te vinden, hetgeen tot vernederende situaties leidde. Maar tevens haar 'gouden eeuw', omdat zij in Bernhard von Lippe-Biesterfeld de man van haar dromen vond. Uitzonderlijke jaren ook, omdat de prinses zich tijdens de oorlog, zonder moeder, man en hofhouding, ontwikkelde tot een competente, zelfstandige vrouw.[3] 
  2. de hele huishouding van een hof
    • In Briinn was de hele hofhouding de koffers aan het pakken en de grotere bagage was al naar Olmiitz gestuurd. [4]  
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. hofhouding op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Withuis, Jolande
    Juliana 2016 ISBN 978-90-234-3523-5 pagina 14
  4. Tolstoj, L.N.
    Oorlog en Vrede Deel 1 Vertaald uit het Russisch door Yolanda Bloemen en Marja Wiebes 2006 ISBN 9028240462 pagina 211
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be