hoer

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hoer
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘prostituee’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord hoer hoeren
verkleinwoord hoertje hoertjes

Zelfstandig naamwoord

hoer v

  1. een vrouw die tegen betaling seksuele diensten verricht
    • In die straat kun je veel hoertjes aantreffen. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • hoer en tollenaar zijn onze lieve Heer ook dierbaar
God houdt van iedereen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
hoeren

hoer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hoeren
    • Ik hoer. 
  2. gebiedende wijs van hoeren
    • Hoer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hoeren
    • Hoer je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen