hobbyist

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hob·by·ist
Woordherkomst en -opbouw
  • Afleiding van hobby met het achtervoegsel -ist.
enkelvoud meervoud
naamwoord hobbyist hobbyisten
verkleinwoord hobbyistje hobbyistjes

Zelfstandig naamwoord

hobbyist m

  1. iemand die zich met een hobby bezighoudt
    • Hij is een fanatieke hobbyist. 
  2. (pejoratief) een amateur
    • Wat een hobbyisten zijn dat, zeg! 

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be