hindert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hin·dert

Werkwoord

vervoeging van
hinderen

hindert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hinderen
    • Jij hindert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hinderen
    • Hij hindert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van hinderen
    • Hindert!