heruitzond

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • her·uit·zond

Werkwoord

vervoeging van
heruitzenden

heruitzond

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van heruitzenden
    • ... dat ik heruitzond. 
    • ... dat jij heruitzond. 
    • ... dat hij, zij, het heruitzond.