hendel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hen·del
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘hefboom’ voor het eerst aangetroffen in 1852 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord hendel hendels
verkleinwoord hendeltje hendeltjes

Zelfstandig naamwoord

hendel m / o [3]

  1. (techniek) beweegbaar handvat waarmee een apparaat wordt bediend
  2. vast gemonteerde handgreep
Hyponiemen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen