hemelen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van hemelen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		hemelen			te hemelen
	toekomend		zullen hemelen			te zullen hemelen
voltooid	tegenwoordig		hebben gehemeld			te hebben gehemeld
	toekomend		gehemeld zullen hebben			gehemeld te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	hemelend		gehemeld			ev. hemel	mv. verouderd hemelt	hemele
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	hemel	hemelt	hemelt	hemelt	hemelt	hemelen	hemelen	hemelen
verleden (o.v.t.)	hemelde	hemelde	hemelde	hemelde	hemelde	hemelden	hemelden	hemelden
toekomend (o.t.t.t.)	zal hemelen	zult/zal hemelen	zult/zal hemelen	zult hemelen	zal hemelen	zullen hemelen	zullen hemelen	zullen hemelen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou hemelen	zou hemelen	zou(dt) hemelen	zoudt hemelen	zou hemelen	zouden hemelen	zouden hemelen	zouden hemelen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gehemeld	hebt gehemeld	hebt/heeft gehemeld	hebt gehemeld	heeft gehemeld	hebben gehemeld	hebben gehemeld	hebben gehemeld
verleden (v.v.t.)	had gehemeld	had gehemeld	had gehemeld	hadt gehemeld	had gehemeld	hadden gehemeld	hadden gehemeld	hadden gehemeld
toekomend (v.t.t.t.)	zal gehemeld hebben	zal/zult gehemeld hebben	zult/zal gehemeld hebben	zult gehemeld hebben	zal gehemeld hebben	zullen gehemeld hebben	zullen gehemeld hebben	zullen gehemeld hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gehemeld hebben	zou gehemeld hebben	zou/zoudt gehemeld hebben	zoudt gehemeld hebben	zou gehemeld hebben	zouden gehemeld hebben	zouden gehemeld hebben	zouden gehemeld hebben