havoleerling

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ha·vo·leer·ling
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord havoleerling havoleerlingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de havoleerlingm

  1. (onderwijs) iemand die havo-onderwijs volgt
     Fatima Bakhaeva sloot haar examenperiode vandaag af met Russisch. Ze vond het examen een makkie en gokt op een 9. Geen tien, want er zal vast wel een slordigheidsfoutje in zitten, zegt de havoleerling van het Christelijk Lyceum Apeldoorn.[1]
     Bij het eindexamen aardrijkskunde hebben 23 havoleerlingen een aantal vragen gekregen die voor vwo'ers bedoeld waren. De fout is afgelopen donderdag door een school gemaakt, schrijft het AD. De naam van de school is niet bekendgemaakt. Door deze fout moet nu in allerijl het landelijk examen aardrijkskunde voor het vwo worden aangepast.[2]
Schrijfwijzen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 30 januari 2022 Weblink bron “Examens voorbij: 'Ik ben echt toe aan vakantie'” (24-05-2017), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 17 mei 2022 Weblink bron “23 havoleerlingen kregen verkeerde examen, nu moeten 14.000 examens worden aangepast” (16 mei 2022), NOS