haviksneus

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

haviksneus
Uitspraak
Woordafbreking
  • ha·viks·neus
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord haviksneus haviksneuzen
verkleinwoord haviksneusje haviksneusjes

Zelfstandig naamwoord

de haviksneusm

  1. een gekromde neus met een vorm die lijkt op de snavel van een havik
    • Voor beide mannen moet die eerste aanblik inderdaad merkwaardig zijn geweest, want uiterlijk leken ze griezelig veel op elkaar. Beiden waren lang, mager en kaal. Beiden hadden halfgeloken blauwe ogen, geen van beiden droeg een bril (hoewel Minor buitengewoon bijziend was). Dr. Minor heeft een beetje een haviksneus, die van dr. Murray is fijner, meer adelaarsachtig. Minor heeft het voorkomen van een vriendelijke oom; dat van Murray lijkt er veel op, maar met een spoor van de strengheid die heel goed het onderscheid zou kunnen betekenen tussen een Schot uit de laaglanden en een yankee uit Connecticut.[2] 
    • Voorop liep een man met een vreemde sjako en een blauwe jas, met zwart haar, een gebruind gezicht en een haviksneus. Achter hem volgden nog twee mannen en daarachter nog een heleboel. Een van hen zei iets in een vreemde taal, niet in het Russisch. Verderop zag Rostov een Russische huzaar tussen net zulke mensen, met dezelfde sjako's. Zij hielden hem bij zijn armen vast en achter hem ook zijn paard.[3]  
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Winchester, Simon
    De gekwelde woordenaar vertaald door Peter Out 1998 ISBN 90-254-2146-6 pagina 132-133
  3. Tolstoj, L.N.
    Oorlog en Vrede Vertaald uit het Russisch door Yolanda Bloemen en Marja Wiebes 2006 ISBN 9028240462 pagina 243
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be