hattrick
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- hat·trick
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘het maken van drie doelpunten achter elkaar’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1940 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hattrick | hattricks |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
hattrick m
- (sport) (voetbal) drie doelpunten in één wedstrijd gemaakt door één speler
- Met drie treffers tegen Zwitserland (3-1) was Cristiano Ronaldo weer eens de grote held van Portugal. De 34-jarige sterspeler van Juventus leidde zijn land in Porto met alweer zijn 53e hattrick in zijn schitterende loopbaan naar de finale van de Nations League. Daarin is zondag Nederland of Engeland de tegenstander. [3]
- Twee jaar eerder had Nederland op het EK 1988 in Düsseldorf met 3-1 gewonnen van Engeland door een hattrick van Marco van Basten. [4]
Vertalingen
1. drie doelpunten in één wedstrijd gemaakt door één speler
Gangbaarheid
- Het woord hattrick staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "hattrick" herkend door:
71 % | van de Nederlanders; |
79 % | van de Vlamingen.[5] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "hattrick" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ hattrick op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tubantia 06-06-19 Lof voor Ronaldo: ‘Drie treffers? Niets nieuws voor hem’
- ↑ Tubantia 06-06-19 Voor het eerst sinds 1996 weer eens ‘om het echie’ tegen de Engelsen
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be