harpoeneer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • har·poe·neer

Werkwoord

vervoeging van
harpoeneren

harpoeneer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van harpoeneren
    • Ik harpoeneer. 
  2. gebiedende wijs van harpoeneren
    • Harpoeneer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van harpoeneren
    • Harpoeneer je?