hardlijvigheid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hard·lij·vig·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hardlijvigheid
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de hardlijvigheidv

  1. (medisch) het niet of moeilijk kunnen poepen; moeilijke stoelgang
     En bovendien, ze is toch geen specialiste in hardlijvigheid.[2]
     Bij een concert van Leon Russell in Paradiso, eind maart 2012, hield ik het niet meer vol. Voortijdig naar huis gaan was, tot dan, zeer tegen mijn gewoonte, maar een al enige dagen durende hardlijvigheid dwong me richting bed. Dat was op donderdag.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij op Wikipedia, ISBN 9789023479925
  3. Bronlink geraadpleegd op 2 maart 2022 Weblink bron
    Albert de Lange
    “Zo acuut had men darmkanker nog maar zelden gezien” (15 oktober 2014), Het Parool