hang op

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hang op
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
ophangen

hang op

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ophangen
    • Ik hang op. 
  2. gebiedende wijs van ophangen
    • Hang op! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ophangen
    • Hang je op? 


Gangbaarheid