handvaardigheid
Uiterlijk
- hand·vaar·dig·heid
- samenstelling van hand en vaardigheid
- afgeleid van handvaardig met het achtervoegsel -heid
| enkelvoud | meervoud | |
|---|---|---|
| naamwoord | handvaardigheid | handvaardigheden |
| verkleinwoord |
de handvaardigheid v
- de vaardigheid om met de hand werkzaamheden te verrichten.
- (onderwijs) een schoolvak waarin kinderen leren gereedschappen te gebruiken voor het maken van allerlei voorwerpen en het uiten van creativiteit.
- Het woord handvaardigheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "handvaardigheid" herkend door:
| 99 % | van de Nederlanders; |
| 98 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 15
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Achtervoegsel -heid in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Onderwijs in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 98 %