handvaardigheid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hand·vaar·dig·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord handvaardigheid handvaardigheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de handvaardigheidv

  1. de vaardigheid om met de hand werkzaamheden te verrichten.
  2. (onderwijs) een schoolvak waarin kinderen leren gereedschappen te gebruiken voor het maken van allerlei voorwerpen en het uiten van creativiteit.
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be