handtas

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hand·tas
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord handtas handtassen
verkleinwoord handtasje handtasjes

Zelfstandig naamwoord

de handtasv / m

  1. (mode) tas [1] die men bij zich draagt voor het bergen van allerlei benodigdheden
    • Ze droeg een handtas met draagriem over haar linkerschouder.[1] 
     Rond de in stijl overbeladen kersttafel in het appartement van oudoom Sverre ging het gesprek om te beginnen, dat was bijna onvermijdelijk, over kerst tegenwoordig en vroeger, over hoe de bedienden dapper hadden verdragen dat ze met de kerst moesten werken tegen een geringe vergoeding in de vorm van een niet al te eenvoudig kerstcadeau, een handtas, een zilveren armband, een vergulde broche.[2]
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Politie zoekt paar handige bankkaartdieven, Het Nieuwsblad
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044645149
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be