handkus

Uit WikiWoordenboek
[1] De jongedame kreeg een handkus van haar aanbidder
(anno 1910)
[2] Een kleurrijke handkus

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hand·kus
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord handkus handkussen
verkleinwoord handkusje handkusjes

Zelfstandig naamwoord

de handkusv / m

  1. kus op de hand als een elegante begroeting en eerbetuiging
    • De koningin kreeg een handkus van haar onderdaan. 
  2. kus op je eigen hand die je dan naar een ander blaast of werpt
    • Tijdens het wegrijden van de trein gaven de geliefden elkaar handkusjes. 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be