handelsvloot

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • han·dels·vloot
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord handelsvloot handelsvloten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

handelsvloot v/m [1]

  1. groep schepen waarmee handel wordt gedreven
     De meesten kwamen uit schippersfamilies, ze wisten hoe zwaar het leven in de Noorse handelsvloot kon zijn en hoe onmisbaar Jezus was geweest, de enige verzekering die ze zich hadden kunnen permitteren.[2]
     De Nederlandse handelsvloot krijgt al vroeg met de gevolgen van de oorlog te maken. In de eerste jaren van de oorlog zijn de Duitsers heer en meester in de Atlantische Oceaan.[3]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Johan Harstad (vert. Edith Koenders en Paula Stevens)
    “Max, Mischa & het Tet-offensief” (2017), Podium op Wikipedia, ISBN 9789057598500
  3. Bronlink geraadpleegd op 13 februari 2022 Weblink bron
    Roel Pauw
    “28°12' N 92°43' W” (04-05-2013), NOS