handelspartner
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- han·dels·part·ner
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van handel en partner met het invoegsel -s-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | handelspartner | handelspartners |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de handelspartner m
- (handel) iemand met wie men handelsbetrekkingen onderhoudt
- ▸ Duitse media schrijven dat Erdogan het tijdens zijn bezoek aan Duitsland vooral over de economische betrekkingen tussen de twee landen zal willen hebben. Duitsland is een belangrijke handelspartner van Turkije, dat in een valutacrisis verkeert.[1]
Gangbaarheid
- Het woord handelspartner staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “'Merkel komt niet naar staatsbanket met Erdogan'” (24-09-2018), NOS