handdoek
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen

Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- hand·doek
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van hand en doek
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | handdoek | handdoeken |
verkleinwoord | handdoekje | handdoekjes |
Zelfstandig naamwoord
handdoek m
- (textiel) een doek waarmee men zich afdroogt
- Tijdens het douchen kwam hij erachter dat hij zijn handdoek was vergeten te pakken.
- (België) een theedoek
- Hij pakte een handdoek om het kopje af te drogen.
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
- De handdoek in de ring werpen/gooien
Het opgeven
Overerving en ontlening
Vertalingen
1. een doek waarmee men zich afdroogt
Gangbaarheid
- Het woord handdoek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "handdoek" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Textiel in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %