handballen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van handballen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		handballen			te handballen
	toekomend		zullen handballen			te zullen handballen
voltooid	tegenwoordig		hebben gehandbald			te hebben gehandbald
	toekomend		gehandbald zullen hebben			gehandbald te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	handballend		gehandbald			ev. handbal	mv. verouderd handbalt	handballe
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	handbal	handbalt	handbalt	handbalt	handbalt	handballen	handballen	handballen
verleden (o.v.t.)	handbalde	handbalde	handbalde	handbalde	handbalde	handbalden	handbalden	handbalden
toekomend (o.t.t.t.)	zal handballen	zult/zal handballen	zult/zal handballen	zult handballen	zal handballen	zullen handballen	zullen handballen	zullen handballen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou handballen	zou handballen	zou(dt) handballen	zoudt handballen	zou handballen	zouden handballen	zouden handballen	zouden handballen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gehandbald	hebt gehandbald	hebt/heeft gehandbald	hebt gehandbald	heeft gehandbald	hebben gehandbald	hebben gehandbald	hebben gehandbald
verleden (v.v.t.)	had gehandbald	had gehandbald	had gehandbald	hadt gehandbald	had gehandbald	hadden gehandbald	hadden gehandbald	hadden gehandbald
toekomend (v.t.t.t.)	zal gehandbald hebben	zal/zult gehandbald hebben	zult/zal gehandbald hebben	zult gehandbald hebben	zal gehandbald hebben	zullen gehandbald hebben	zullen gehandbald hebben	zullen gehandbald hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gehandbald hebben	zou gehandbald hebben	zou/zoudt gehandbald hebben	zoudt gehandbald hebben	zou gehandbald hebben	zouden gehandbald hebben	zouden gehandbald hebben	zouden gehandbald hebben