halvering

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hal·ve·ring
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord halvering halveringen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de halveringv

  1. verkleinen tot de helft van de oorspronkelijke hoeveelheid
    • Als je bekijkt wat je nodig hebt om een auto te verkopen, ligt een halvering van het aantal fysieke showrooms voor de hand.[1] 
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen