halveerde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- hal·veer·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
halveren |
halveerde
- enkelvoud verleden tijd van halveren
- Ik halveerde.
- Jij halveerde.
- Hij, zij, het halveerde.
- Ik halveerde.
vervoeging van |
---|
halveren |
halveerde