halster
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- hal·ster
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘leidsel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1450 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | halster | halsters |
verkleinwoord | halstertje | halstertjes |
Zelfstandig naamwoord
- samenstel van riemen rond de kop van een rijdier
Hyponiemen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
halsteren |
halster
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van halsteren
- Ik halster.
- gebiedende wijs van halsteren
- Halster!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van halsteren
- Halster je?
Gangbaarheid
- Het woord halster staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "halster" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "halster" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be