hallucineer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hal·lu·ci·neer

Werkwoord

vervoeging van
hallucineren

hallucineer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hallucineren
    • Ik hallucineer. 
  2. gebiedende wijs van hallucineren
    • Hallucineer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hallucineren
    • Hallucineer je?