halieutique

Uit WikiWoordenboek

Frans

Uitspraak
  • IPA: /ˌa.ljø.ˈtik/
Woordafbreking
  • ha·li·eu·ti·que
Woordherkomst en -opbouw
  enkelvoud meervoud
  mannelijk  /
  vrouwelijk  
halieutique halieutiques

Bijvoeglijk naamwoord

halieutique

  1. tot het vissen dienend, te maken hebbend met het vissen.
    «Le nombre de bateaux et de pêcheurs a diminué dans nombre de pays, mais ils sont bien plus efficaces et mieux équipés, ce qui a aggravé la pression sur les stocks halieutiques
    Het aantal schepen en vissers is in een groot aantal landen gedaald, maar ze zijn heel wat efficiënter en beter uitgerust, wat de druk op de visbestanden vergroot heeft.
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  halieutique     l'halieutique     halieutiques     les halieutiques  

Zelfstandig naamwoord

halieutique

  1. v; het vissersbedrijf, de visserij.
  2. v; het geheel van wetenschappen die zich bezighouden met de ontginning van visgronden.
  3. m mv; literair werk (meestal uit de oudheid) over de kunst van het vissen.
    «Les Halieutiques d'Oppien.»
    De Halieutica van Oppianus.