halfduister

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • half·duis·ter
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen halfduister
verbogen halfduistere
partitief halfduisters

Bijvoeglijk naamwoord

halfduister

  1. van iets dat het niet helemaal helder of goed verlicht is
     Zij tekende omstreeks de vorige eeuwwisseling stoelen, tapijten en schoorsteenmantels in halfduistere kamers, met hier en daar een glimlichtje op een vaas of lijst of een beetje schemerlicht van een lamp buiten beeld. Want in die periode kwam langzaamaan het elektrische licht de kamers binnen.[2]
Synoniemen
enkelvoud meervoud
naamwoord halfduister
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

halfduister o

  1. toestand tussen licht en donker in
     Pas als de finish in zicht is, rent het publiek naar de baan. Het volkslied bij de huldiging waait uit over de Belterwiede, die dan al in het halfduister is gehuld.[3]
     Een topstuk op de tentoonstelling is het schilderij waarop Jacobus van Looy het Oranjefeest in Amsterdam verbeeldt. In het halfduister worden de gezichten van de hossende, lallende, dronken feestvierders door flambouwen verlicht.[4]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 17 december 2021 Weblink bron
    Gijsbert van der Wal
    “Zaal 2: Interieur” (28 april 2021) op nrc.nl
  3. Bronlink geraadpleegd op 13 december 2021 Weblink bron “Voorzichtig fluisteren over De Tocht” (23-12-2010), NOS
  4. Bronlink geraadpleegd op 13 december 2021 Weblink bron “In de 19e eeuw ontstond de nieuwe stad waar het leven nooit stilstaat” (13-04-2017), NOS