halfbloed

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

halfbloed vrouw
Uitspraak
Woordafbreking
  • half·bloed
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord halfbloed halfbloeden
verkleinwoord halfbloedje halfbloedjes

Zelfstandig naamwoord

halfbloed v/m

  1. (pejoratief) iemand van gemengde etnische afkomst (als de betreffende etnische groepen een verschil in maatschappelijke status kennen)
    • Aan mijn eigen keukentafel doe ik er echter ook vermoeid het zwijgen toe. Moet ik mijn vriend nu gaan uitleggen dat volgens Van Dale een halfbloed een afstammeling is van een blanke en een niet-blanke? Dat het woord is ontstaan in tijden van kolonialisme en slavernij, en dat wel duidelijk is wie er zogenaamd bloed had en wie niet? Dat ik, toen ik begreep wat de betekenis van het woord was - op mijn twintigste pas, mezelf dubbelbloed ging noemen?[3] 
  2. van gefokte dieren: dat slechts een van de twee ouders een raszuivere volbloed is
Hyponiemen
Verwante begrippen
Antoniemen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen