halfbloed
Uiterlijk
- half·bloed
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | halfbloed | halfbloeden |
verkleinwoord | halfbloedje | halfbloedjes |
- (pejoratief) iemand van gemengde etnische afkomst (als de betreffende etnische groepen een verschil in maatschappelijke status kennen)
- Aan mijn eigen keukentafel doe ik er echter ook vermoeid het zwijgen toe. Moet ik mijn vriend nu gaan uitleggen dat volgens Van Dale een halfbloed een afstammeling is van een blanke en een niet-blanke? Dat het woord is ontstaan in tijden van kolonialisme en slavernij, en dat wel duidelijk is wie er zogenaamd bloed had en wie niet? Dat ik, toen ik begreep wat de betekenis van het woord was - op mijn twintigste pas, mezelf dubbelbloed ging noemen?[3]
- van gefokte dieren: dat slechts een van de twee ouders een raszuivere volbloed is
- [2] volbloed
- Het woord halfbloed staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "halfbloed" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ halfbloed op website: Etymologiebank.nl
- ↑ NRC Neske Beks 30 januari 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Pejoratief in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 97 %