hakbaar
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- hak·baar
Woordherkomst en -opbouw
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | hakbaar | hakbaarder | hakbaarst |
verbogen | hakbare | hakbaardere | hakbaarste |
partitief | hakbaars | hakbaarders | - |
Bijvoeglijk naamwoord
hakbaar
- (landbouw) (van kool) voldoende gegroeid om te oogsten
- (bosbouw) (van hout of bomen) zo volgroeid dat het geschikt om met een bijl te bewerken
- Daarna volgden er beuken en eiken ,die hakbaar waren, wier bladeren reeds een herfs[t]tint hadden en die hunne zware takken uitspreidden, zijnde zich maar al te goed bewust hoe mooi zij waren en welk een kapitaal zij vertegenwoordigden. [2]
Gangbaarheid
- Het woord 'hakbaar' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Boy-Ed., I. (vert. S.S.)"Herfststorm." in: Twentsch dagblad Tubantia jrg. 46 nr. 140 (16 juni 1917); p. 5 kol. 5; geraadpleegd 2017-09-28
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Achtervoegsel -baar in het Nederlands
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Landbouw in het Nederlands
- Bosbouw in het Nederlands
- Niet in Woordenlijst Nederlandse Taal